Wij kennen in het Nederlandse strafrecht een bewijsminimum. Om tot een bewezenverklaring te komen moeten er in de regel minimaal twee bewijsmiddelen voorhanden zijn. Wat de wettige bewijsmiddelen zijn, staat in artikel 339 Wetboek van Strafvordering. Dit kan bijvoorbeeld bestaan uit de verklaring van de verdachte, maar ook een aangifte, een opgemaakt proces-verbaal van de bevindingen door de politie of een verklaring van een getuige. In de praktijk blijkt dat snel voldaan is aan het bewijsminimum. Het feit dat het bewijsminimum snel bereikt is, wil niet zeggen dat in al die gevallen de verdachte ook veroordeeld wordt.

Het is vervolgens aan de strafrechter om waarde aan de bewijsmiddelen te hechten. De rechter zal het bewijsmateriaal wegen en selecteren. Als er voldoende bewijsmiddelen zijn die wijzen op een veroordeling van de verdachte, mag de rechter nog steeds vrijspreken als hij niet is overtuigd door de bewijsmiddelen (artikel 338 Wetboek van Strafvordering).

De vrijheid die de rechter hier heeft, kan ook een keerzijde hebben. Als namelijk aan het bewijsminimum (twee bewijsmiddelen) is voldaan maar de geloofwaardigheid van die middelen is door een advocaat terecht betwist, dan mag de rechter de verdachte alsnog veroordelen. Wel is het aan de rechter om duidelijk uit te leggen en te motiveren op welke gronden hij tot deze keuze is gekomen.

 

© mr. Meta Helmantel, advocaat in Hoogezand – Sappemeer, november 2023